Het slavernijverleden is deel van het verleden van álle Amsterdammers

Het slavernijverleden is deel van het verleden van álle Amsterdammers

In de zomer van 2019 besloot de Amsterdamse gemeenteraad dat het voor de stad en zijn inwoners hoog tijd werd om in het reine te komen met het slavernijverleden van de stad. Vóór er sprake kon zijn van formele excuses, moest echter degelijk onderzocht worden wat de Amsterdamse betrokkenheid bij slavenhandel en slavernij destijds precies inhield, en moesten de Amsterdammers ook kunnen kennisnemen van de uitkomsten van dat onderzoek.

Daarom verscheen in het najaar van 2020 De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam-onderzoek, een bundel opstellen waar het Amsterdamse slavernijverleden vanuit vele invalshoeken wordt belicht.

De stad Amsterdam was vanaf eind zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw betrokken bij slavenhandel en slavernij. De invloed van Amsterdam in dit verband strekte zich uit over de hele wereld, van Nieuw-Amsterdam (nu New York), Suriname en de Antillen in het westen via de kust van Afrika – van Ghana tot Kaap de Goede Hoop – tot India, Ceylon en de Indische archipel in het oosten. Overal in dit gebied herinneren plaatsnamen, straatnamen en monumentale forten aan de macht en invloed die Amsterdam hier eens had.

In Amsterdam zijn de sporen van het slavernijverleden minder zichtbaar. Je bent je er niet altijd van bewust dat zo’n bekend gebouw als het Paleis op de Dam opgericht is met de rijkdom die is verworven door koloniale handel, niet zelden gebaseerd op slavernij. Of dat een deel van de chique kantoorpanden en woonhuizen langs de beroemde Amsterdamse grachten oorspronkelijk bedoeld waren als pakhuizen, waar producten uit de koloniën opgeslagen lagen, zoals koffie en suiker.

Iedereen verdiende eraan

De bestuurlijke elite van Amsterdam speelde een belangrijke rol bij het faciliteren van slavenhandel en slavernij. Leden van het stadsbestuur hadden een zware stem in de zogenaamde “Kamers” die de koers van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) bepaalden. De kolonie Suriname was zelfs ongeveer een eeuw lang voor één derde eigendom van de stad. De regenten, hun familieleden en vrienden hadden dikwijls ook particuliere belangen, bijvoorbeeld doordat ze slavenplantages bezaten of geïnvesteerd hadden in de trans-Atlantische slavenhandel. Geen wonder dat ze de belangen van slavenhandelaren en slaveneigenaren tot op het hoogste niveau probeerden te beschermen.

Maar niet alleen de hoge heren profiteerden van slavernij en slavenhandel. Indirect gold dat ook voor Amsterdammers die heel wat minder vermogend waren. De timmerlieden op de scheepswerf waar een slavenschip werd gebouwd, bijvoorbeeld, de arbeiders in de koffiebranderijen en suikerraffinaderijen waar de ingevoerde grondstoffen verwerkt werden, of de beurtschippers die de afgewerkte producten vervolgens naar het achterland vervoerden. Zo beschouwd pikten alle Amsterdammers een bescheiden graantje mee. En sommigen werden schatrijk over de ruggen van die duizenden slaven, ver weg.

Herdenkingscultuur

In Nederlands-Indië werd de slavernij afgeschaft op 1 januari 1860 en in de West-Indische koloniën op 1 juli 1863. Dat er in Nederlands-Indië ook slavernij heeft bestaan, is in Nederland vandaag de dag minder bekend. Wanneer we het over de koloniale geschiedenis van het huidige Indonesië hebben, gaat het bijna altijd over de Jappenkampen uit de Tweede Wereldoorlog en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd in de jaren die daarop volgden.

Dit laat zien dat de herdenkingscultuur van het Nederlandse slavernijverleden loopt langs de lijnen van de twee handelsmaatschappijen die in beide gebieden actief waren, de VOC en de WIC. Over de WIC zijn de meningen vrijwel unaniem: het bedrijf achter de trans-Atlantische slavenhandel was, achteraf bezien, ronduit “slecht”. Hoewel er op de VOC de laatste jaren ook meer kritiek komt (denk aan de protesten tegen het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn), heeft de VOC voor sommigen ook nog steeds iets heroïsch (vandaar de opmerking over de “VOC-mentaliteit” van premier Balkenende uit 2006). Maar deze kritiek op het optreden van de VOC in de Oost betreft dan doorgaans niet de slavernijgeschiedenis in Nederlands-Indië, maar meer kolonialisme en koloniaal geweld in brede zin.

Anderhalve eeuw lang waren het vooral Afro-Caribische Nederlanders die aandrongen op erkenning, excuses en herstel voor het Nederlandse slavernijverleden. Witte Nederlanders beschouwden het lange tijd als iets wat zich ver weg afgespeeld had en waar zij niets mee te maken hadden.

Het geloof in Nederland als multiculturele samenleving bracht zaken begin 21e eeuw in een stroomversnelling. Een symbolisch moment was de oprichting van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden in het Oosterpark in Amsterdam en, daaraan gekoppeld, de opening van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in 2002. Sindsdien werd Keti Koti, de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli, ook doelgericht opgeschaald tot een evenement met nationale uitstraling.

Het Slavernijmonument (achterste deel: de dramatische verbeelding van de slavernij), Keti Koti 2018; op de voorgrond een Winti-priesteres / Foto: Elize Zorgman

Ook rond de herdenking van 150 jaar afschaffing van het slavernijverleden in 2013 werd van alles georganiseerd. Maar het is veelzeggend dat dit in 2013 gebeurde, 150 jaar na de afschaffing van de slavernij in het West-Indisch gebied. Dat de slavernij in Nederlands-Indië al drie jaar eerder, in 1860, was afgeschaft, leek er niet toe te doen. Die belangrijke historische gebeurtenis is nooit op dezelfde wijze gememoreerd.

“Het is tijd”

Er is de afgelopen twintig jaar dus wel meer aandacht gekomen voor het Nederlandse slavernijverleden, onder meer in de vorm van herdenkingsbijeenkomsten, tentoonstellingen, debatten, films en documentaires. Er zijn plannen voor een landelijk slavernijmuseum en Anton de Kom, schrijver van Wij slaven van Suriname, is sinds kort opgenomen in de nieuwe Canon van Nederland.

  • Klik hier om naar de serie tv-documentaires De slavernij te gaan.

En dat is belangrijk, niet alleen voor een goed begrip van het verleden, maar ook voor hoe we als Nederlanders met elkaar omgaan in het heden. Want nog steeds spelen aan de slavernij ontleende racistische stereotypen in de Nederlandse samenleving een rol, bijvoorbeeld in het onderwijs, bij de toegang tot sociale voorzieningen (zoals de onthullingen over de “toeslagenaffaire” onlangs opnieuw aantoonden) en op de arbeidsmarkt.

Tegelijk zien we dat de discussie over het slavernijverleden bij sommigen heftige emoties losmaakt. Het is, net als Zwarte Piet, een onderwerp dat al gauw de polarisatie binnen de Nederlandse samenleving laat zien.

Op 25 juni 2019 nam de Amsterdamse gemeenteraad in meerderheid een initiatiefvoorstel aan met de volgende tekst: “Het is hoog tijd voor Amsterdam om formele excuses aan te bieden voor haar rol in het slavernijverleden. Het is tijd om de identiteit van onze stad opnieuw te kunnen definiëren zonder de ballast van het verleden, maar wél met de kennis ervan én de verzoening in de toekomst.”

Dít jaar is een goed moment om bepaalde stappen te zetten, moet de gemeenteraad gedacht hebben. In 2021 is het 400 jaar geleden dat de VOC op de Banda-eilanden (deel van de Indonesische eilandengroep de Molukken) de eerste volledig op slavernij gebaseerde kolonie onder Nederlands bestuur inrichtte. En ook 400 jaar geleden dat de WIC werd opgericht, die kort daarna de leiding zou nemen in de trans-Atlantische slavenhandel.

Tijdens dezelfde gemeenteraadsvergadering in juni 2019 werd dan ook besloten tot het laten uitvoeren van “een wetenschappelijk onderzoek over de exacte rol die de Gemeente Amsterdam heeft gespeeld in de slavernijgeschiedenis van Nederland”. Zoals de keuze voor het dubbel gelaagde jaartal 2021 al aangeeft, moest dit onderzoek nadrukkelijk gericht zijn op de veelvormige, maar met elkaar verbonden slavernijgeschiedenissen in West én Oost: economisch, politiek, sociaal en cultureel. “En”, schrijven de vier redacteuren van het boek in hun inleiding, “het moest gaan over de manieren waarop het slavernijverleden doorwerkt in het heden, inclusief de strijd over de omgang met het verleden.”

Slavernij aan Kaap de Goede Hoop

In het najaar van 2020 verscheen het boek dat het eindresultaat is van dit onderzoek, De slavernij in Oost en West, samengesteld door Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum. Deze “terreinverkenning” bevat een kleine veertig beknopte, helder geschreven artikelen van auteurs die actief onderzoek doen naar het Nederlandse slavernijverleden, inclusief de Amsterdamse component daarvan. De auteurs – van beginnende onderzoekers tot emeritus-hoogleraren – zijn verbonden aan universiteiten in binnen- en buitenland of aan erfgoedinstellingen zoals musea en archieven. Brian Elstak, een Amsterdamse kunstenaar van Surinaamse afkomst, maakte voor het boek een kunstwerk als reflectie op de bestaande beeldtaal over de slavernijgeschiedenis. Daaraan gekoppeld bevat het boek drie persoonlijke essays waarin de auteurs hún perspectief geven op de verbeelding van de slavernij waarmee zij in hun eigen werk in aanraking komen.

De hoofdstukken zijn verdeeld over zeven afdelingen: 1. Amsterdam als machtscentrum; 2. Private belangen; 3. Slavernij wereldwijd; 4. Onderdrukking, recht en verzet; 5. De Amsterdamse samenleving; 6. Slavernij ter discussie gesteld; 7. De strijd om het verleden.

De focus ligt op wat internationale wetenschappers “chattel slavery” noemen. Bij deze vorm van slavernij maken slavenhouders niet alleen aanspraak op gedwongen arbeid, maar claimen ze ook het eigendom van de slaafgemaakte als persoon.

Uit het Amsterdam-onderzoek blijkt dat de Nederlandse (en daarmee ook de Amsterdamse) betrokkenheid bij de slavernij geografisch veel verder reikte dan voorheen vaak werd gedacht. Het boek bevat één hoofdstuk gewijd aan slaven aan Kaap de Goede Hoop, geschreven door Kate Ekama, postdoctoraal historisch onderzoeker aan de Universiteit Stellenbosch. De banden tussen Kaap de Goede Hoop en Amsterdam waren sterk; zo was Jan van Riebeeck, tussen 1652 en 1662 de eerste commandeur van de Kaap, uitgestuurd door de Amsterdamse Kamer van de VOC. Een opmerkelijke bevinding van Ekama in dit hoofdstuk is dat de Kapenaren in Van Riebeecks tijd vooral naar het westen keken voor de toevoer van slaven; daar was de WIC immers al volop actief met zijn trans-Atlantische slavenhandel. In maart 1658 was de Amersfoort het eerste schip dat met een grote groep tot slaaf gemaakten, 166 jonge Angolezen, in de Tafelbaai voor anker ging. Op 7 mei van datzelfde jaar vermeldde Van Riebeeck in zijn Daghregister een lading “Guinese slaven ende slavinnen […] bysonder fraay, cloeck ende lustich volq”. Ná 1658 zou de VOC zich echter meer gaan richten op de slavenhandel in de Indische Oceaan. In 1834 werd de slavernij in Zuid-Afrika formeel afgeschaft, in 1838 ook écht. Maar toen was de Kaap al lang overgegaan in Engelse handen.

Het Slavernijmonument (voorste deel: de drang naar vrijheid en een betere toekomst), Keti Koti- 2018 / Foto: Elize Zorgman

Een onvermijdelijk conclusie

Met De slavernij in Oost en West ligt er nu een wetenschappelijk onderbouwd, toegankelijk geschreven boek over het Amsterdamse slavernijverleden. De wetenschappelijke grondslag van het boek is belangrijk als tegenwicht voor alle onderbuikgevoelens die discussies over dit onderwerp dikwijls domineren. De toegankelijke stijl én de lage prijs maken het boek in principe bereikbaar voor een breed publiek. Het is immers de bedoeling dat “alle” Amsterdammers plus geïnteresseerden van buiten de stad van de bevindingen kunnen kennisnemen.

Net als beeld ligt ook taalgebruik bij een onderwerp als slavernij heel sensitief. De onderzoekers maken voor hun artikelen gebruik van historische bronnen, met de kenmerkende, vaak weinig fijngevoelige bewoordingen van hun tijd. Maar waar ze zelf aan het woord zijn, kiezen auteurs bijvoorbeeld voor de term “tot slaaf gemaakte” in plaats van “slaaf”, om aan te geven dat een individu niet als slaaf geboren wordt maar door een ander doelbewust tot slaaf wordt gemaakt. Een andere medewerker gebruikt de term “gevangenen” voor mensen die tegen hun wil van hun huizen en families werden weggerukt en aan boord van een slavenschip een onzekere en vaak gewelddadige toekomst tegemoet gingen. Het zijn illustraties van het algemene streven naar “taalgebruik zonder ontmenselijking”.

De redactie is erin geslaagd een verrassende staalkaart van onderwerpen te presenteren. Fascinerend is bijvoorbeeld het idee dat Sefardische joden die uit Portugal naar de Republiek waren gevlucht, het vanzelfsprekend vonden om in hun huis in Amsterdam slaven aan te houden omdat hun families dat in hun land van herkomst altijd zo hadden gedaan. Er is aandacht voor landen waar de Nederlanders slaven vandaan haalden (India, Ceylon) of juist slaven naartoe brachten (Guyana, destijds bestaande uit de drie koloniën Essequebo, Demerary en Berbice), waar we zelden over horen. Ook maken we kennis met de gemeenschap van slaven en vrijgemaakte slaven die in Amsterdam woonde – een dankbaar onderwerp voor een schilder als Rembrandt.

Belangrijk is het besef dat de slaven zowel in Azië als in het Atlantisch gebied tegen de onderdrukking in ruimte opeisten om hun eigen levens te kunnen leiden, met behoud van gebruiken en eetgewoonten, religie, muziek en verhalen uit hun land van herkomst. De redactie wil de tot slaaf gemaakten ook niet slechts als slachtoffers van hun omstandigheden voorstellen. Daarom is er structurele aandacht voor diverse vormen van verzet, zoals langzaamaanacties, het vernielen van gereedschap en bevelen negeren tijdens het werk, weglopen, marronage en gewelddadige opstand. Op die manier namen ze hun agency terug, zelfs als ze er zwaar voor gestraft werden.

Het boek blijft niet hangen bij vroeger, maar besteedt ook aandacht aan het nu. Zo documenteert het – steeds in beknopte vorm – de strijd die activisten hebben geleverd voor erkenning van het Nederlandse slavernijverleden en het werk van grassrootsorganisaties als Black ArchivesBlack Heritage Tours en Buku Surinamica. Deze organisaties zijn cruciaal voor het ontwikkelen en delen van kennis en het uitdagen en bewust maken van gevestigde erfgoedinstellingen.

Tot besluit van hun inleiding komt de redacteuren van De slavernij in Oost en West met conclusies en aanbevelingen. De belangrijkste boodschap die het boek wil overbrengen, is dat het slavernijverleden een verleden is van álle Amsterdammers, en dat kennis over de Amsterdamse betrokkenheid bij slavenhandel en slavernij een integraal onderdeel moet worden van de omgang met de geschiedenis van de stad Amsterdam als zodanig.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *